De stadswaag eind jaren 30 van de vorige eeuw, de
gevel is ontdaan van de priesterlaag en wacht op restauratie.
De
Markt 1878, een foto van de heer E.C. Rahms. |
|
Cornelius Jansenius was de Latijnse naam van
Cornelis Jansen, een timmermanszoon die op 28 oktober 1585 in Acquoy bij
Leerdam geboren werd, 25 kilometer ten zuidoosten van Oudewater. Hij
bezocht de Latijnse school in Utrecht en vervolgens de universiteit in
Leuven. Hij was voorbestemd voor de Orde der Jezuïeten, het roomse
keurkorps ter bestrijding van de Reformatie, maar ging al snel een
andere weg. Hij promoveerde in 1604 in de filosofie, samen met een goede
vriend, de Fransman Jean du Vergier de Hauronne. Samen maakten ze studie
van de kerkvaders. Augustinus werd hun inspiratiebron. De studie in
Leuven vormde Jansen voor het leven. De universiteit droeg het stempel
van Michael Baius (1513-1589), hoogleraar in Leuven, en een kenner van
het werk van Augustinus. In navolging van Augustinus leerde Baius dat de
mens door de zondeval geheel verdorven was en alleen door genade
gerechtvaardigd werd. Baius wandelde in het spoor van Luther en Calvijn,
maar week ook weer van hen af, omdat hij geloofde dat de zondige mens
mede door goede werken gerechtvaardigd werd. Baius vond weinig weerklank
in de Rooms-Katholieke Kerk. Hij werd door de paus veroordeeld en door
de jezuïeten bestreden alsof hij een ketter was.
Ondanks de pauselijke veroordelingen en de
bekeringsijver van de jezuïeten bleeft Leuven Augustinus in ere houden.
Zo werd Jansenius in 1619 naar Leuven teruggehaald, waar hij de
genadeleer van Augustinus bestudeerde en uitdroeg. Met zijn vriend en
studiegenoot Jean du Vergier de Hauronne maakte hij een plan voor de
hervorming van de kerk: Jansenius zou zich richten op de kerkelijke
leer, Jean du Vergier op het kerkelijk leven. Jansenius las de werken
van Augustinus dertigmaal en schreef er een driedelig boek over,
Augustinus, dat in 1640 in Leuven postuum verscheen. Twee jaar eerder,
op 6 mei 1638, was Jansenius aan de pest gestorven. De jezuïeten vonden
het boek een ergernis en gingen in verzet, omdat Jansenius hun geloof in
de vrije wil en de goede werken verwierp. Hun ijver werd beloond, want
in 1642 verklaarde paus Urbanus VIII in de bul In eminenti dat Jansenius
een ketter was en zijn leer een dwaalleer. Dezelfde paus had in 1633
Galilei gedwongen zijn inzichten over de bouw van het heelal terug te
nemen.
Jean du Vergier de Hauronne had in 1635 een boek geschreven over het
kerkelijk leven, waarin hij de pauselijke oppermacht bestreed en de
rechten van de bisschoppen bepleitte: de kerk moest niet door de paus,
maar door de bisschoppen worden geregeerd. De jezuïeten, de trouwste
dienaren van de paus, reageerden gekwetst, maar in Frankrijk kwam er
weerklank. Veel Fransen vonden de paus een bemoeial uit het buitenland
en regelden liever hun kerkelijke zaken zelf. Hun standpunt,
gallicanisme genoemd, spoorde met het denken van Jean du Vergier en
maakte de Fransen ontvankelijk voor het denken van Jansenius.
Jansenisten en jezuïeten verschilden vooral van mening over de
communie. De jezuïeten lieten het liefst zoveel mogelijk mensen ter
communie gaan, maar in Port Royal ging men pas ter communie na
zelfbeproeving en oprecht berouw van zonden. Een broer van Jacqueline
Arnauld, Antoine, een priester en kluizenaar, schreef er een ophefmakend
boekje over, De la fréquente communion (1643), waarin hij de communie
van de jezuïeten een plichtpleging noemde. De jezuïeten vonden het
boek van Antoine Arnauld een oorlogsverklaring en sloegen hard terug.
Uiteindelijke smaakten ze de zege, want in 1653 publiceerde paus
Innocentius X de bul Cum occasione, waarin vijf stellingen van de
jansenisten werden veroordeeld. Arnauld repliceerde dat de vijf
stellingen door Jansenius niet geleerd en in diens Augustinus niet te
vinden waren. Jansenius leerde slechts wat Augustinus had geleerd, en
daarover mocht de paus geen oordeel vellen, dacht Arnauld. De strijd
tussen jezuïeten en jansenisten werd voortgezet in de Nederlandse
Republiek. Daar vormden de katholieken een nauwelijks gedoogde
minderheid, die haar geloof niet publiekelijk belijden mocht en in
schuilkerken bijeenkwam. Voor Rome was de Republiek een missiegebied; in
officiële stukken werd van de 'Hollandse Zending' gesproken. Het
Nederlandse missiegebied werd niet bestuurd door een bisschop, maar door
een apostolisch vicaris, die rechtstreeks onder het gezag van de paus
viel. Van 1663 tot 1686 werd de Hollandse Zending geleid door de zeer
bekwame, charismatische Johannes van Neercassel. Hij was geen jansenist,
maar deelde de strenge moraal van Arnauld en Quesnel, met wie hij goede
contacten onderhield. Na hun vlucht uit Brussel werden ze gastvrij door
hem ontvangen. Hij werd gewantrouwd door de jezuïeten, omdat hij de
heiligenverering wilde matigen en in de liturgie de volkstaal boven het
Latijn verkoos. Toen hij in 1686 na een preek in de open lucht aan
longontsteking stierf en door zijn veel minder gezaghebbende
geestverwant Petrus Codde werd opgevolgd, sloegen de jezuïeten toe. Ze
organiseerden het verzet tegen Codde, lieten getuigenissen verzamelen
over dwaalleer en pastorale misstanden, en maakten er een zwartboek van,
Breve memoriale uit 1697. Het boek wekte de indruk dat het jansenisme in
de Hollandse Zending diep geworteld was, gezien de strenge
biechtpraktijk en zware boetedoening na gedane zonden. Codde werd naar
Rome geroepen, langdurig ondervraagd en afgezet in 1704. Hij werd
opgevolgd door Theodorus de Cock, een van de medewerkers aan het
zwartboek. Aanhangers van Codde vroegen vervolgens de Staten van Holland
om hulp tegen de bemoeienis van Rome. Die namen drastische maatregelen:
De Cock mocht zijn ambt niet meer uitoefenen en de katholieken mochten
zich niet meer zonder toestemming van de Staten in Rome verantwoorden,
zoals Codde had gedaan. Het conflict in de Hollandse Zending leidde in
1723 tot een scheuring, toen de aanhangers van Codde, ook wel Cleresij
genoemd, in 1723 een eigen bisschop kozen, Cornelis Steenoven, die hard
nodig was om nieuwe priesters te wijden. In 1724 werd hij door een
geschorste Franse bisschop gewijd, Varlet, een jansenist. Uiteraard
erkende de paus de wijding niet, zodat de breuk voorgoed geslagen was.
De aanhangers van Codde noemden zich de Roomsch Katholieke Kerk van de
Oud-Bisschoppelijke Cleresie, sinds de negentiende eeuw de
Oud-Katholieke Kerk. De Latijnse liturgie werd afgeschaft en de
gregoriaanse gezangen in het Nederlands vertaald. Tot 1900 gold de
plicht tot het bijwonen van de Mis op zondag; in 1922 werd het
priestercelibaat afgeschaft. Momenteel telt de Oud-katholieke Kerk twee
bisdommen, Utrecht en Haarlem, met ongeveer 25 parochies, waarvan een in
Oudewater. De oud-katholieken zijn altijd een klein en weinig opvallend
kerkgenootschap gebleven.
Vlak naast de Oud-katholieke Kerk bevind zich de
Heksenwaag, na aanleiding van een feestweek in de jaren 30 van de vorige
eeuw is de Stichting Heksenwaag opgericht. Hieronder ziet u een foto met
de oprichters van deze stichting. Het waaggebouw was namelijk niet
alleen als kaas en hennep (voor de touwproductie) waag in gebruik, maar
ook mensen die het slachtoffer waren van de heksenvervolging konden zich
hier laten wegen. De waag van Oudewater was eerlijk in tijden dat om te
bewijzen water proeven gedaan werden. Als men bleef drijven was men een
heks, zonk de ongelukkige was men onschuldig maar wel verdronken!
Het
gebouw is in 1938 gerestaureerd waarbij het weer van een trapgevel
voorzien is. Op de foto hierboven is de oude gevel nog zichtbaar. Naast
het waaggebouw is de fraaie gevel van het Arminiushuis zichtbaar,
ook dit gebouw is fraai gerestaureerd. Het was het geboortehuis van
Arminius professor in de theologie wiens naam verbonden is met de
godsdiensttwisten tussen de Remonstranten en de Contraremonstranten
tijdens het twaalfjarig bestand in de tachtigjarige oorlog. Veel leden
van Arminius zijn familie kwamen om tijdens de Oudewaterse Moord
op 7 augustus 1575 door de Spanjaarden.
Een
kaart uit de jaren 50 van de vorige eeuw, Arminiushuis
is nog niet gerestaureerd en er zijn nog geen nieuwe bomen geplaatst op
de Marktbrug. |